afkruisen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afkruisen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afkruisen | af te kruisen | ||||||
toekomend | zullen afkruisen af zullen kruisen |
te zullen afkruisen af te zullen kruisen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | afgekruist | te afgekruist | ||||||
toekomend | afgekruist zullen | afgekruist te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afkruisend | afgekruist | ev. kruis af |
mv. verouderd kruist af |
kruise af (bijzin) afkruise | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kruis af | kruist af | kruist af | kruist af | kruist af | kruisen af | kruisen af | kruisen af | |
verleden (o.v.t.) | kruiste af | kruiste af | kruiste af | kruiste af | kruiste af | kruisten af | kruisten af | kruisten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkruisen | zult/zal afkruisen | zult/zal afkruisen | zult afkruisen | zal afkruisen | zullen afkruisen | zullen afkruisen | zullen afkruisen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkruisen | zou afkruisen | zou(dt) afkruisen | zoudt afkruisen | zou afkruisen | zouden afkruisen | zouden afkruisen | zouden afkruisen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afkruis | afkruist | afkruist | afkruist | afkruist | afkruisen | afkruisen | afkruisen | |
verleden (o.v.t.) | afkruiste | afkruiste | afkruiste | afkruiste | afkruiste | afkruisten | afkruisten | afkruisten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkruisen af zal kruisen |
zult/zal afkruisen af zult/zal kruisen |
zult/zal afkruisen af zult/zal kruisen |
zult afkruisen af zult kruisen |
zal afkruisen af zal kruisen |
zullen afkruisen af zullen kruisen |
zullen afkruisen af zullen kruisen |
zullen afkruisen af zullen kruisen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkruisen af zou kruisen |
zou afkruisen af zou kruisen |
zou(dt) afkruisen af zou(dt) kruisen |
zoudt afkruisen af zoudt kruisen |
zou afkruisen af zou kruisen |
zouden afkruisen af zouden kruisen |
zouden afkruisen af zouden kruisen |
zouden afkruisen af zouden kruisen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |