Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kruist af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afkruisen

kruist (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkruisen
    • Jij kruist af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkruisen
    • Hij kruist af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afkruisen
    • Kruist af! 

Gangbaarheid