Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·krui·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afkruisen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkruisen
kruiste af
afgekruist
zwak -t volledig
  1. iets op een lijst markeren als het gecontroleerd is
    • Alweer een item dat ik van mijn to do lijst kan afkruisen. 
  2. (verkeer) door een rood kruis op een matrixbord aangeven dat men een bepaalde rijstrook van een autosnelweg niet mag gebruiken
     Het verkeer op zeven rijstroken is korte tijd stilgelegd. Onder begeleiding van de politie zijn ze de snelweg alsnog overgestoken. "We hebben de weg laten afkruisen en ze veilig naar het fietspad begeleid", zegt een woordvoerder.[1]
     De camera kan zien of er iets op de weg ligt dat er niet hoort. Zo wordt overdag 94 procent van de afgevallen lading herkend. De camera geeft een signaal aan de wegverkeersleider in de centrale en die kan een strook afkruisen of een weginspecteur eropaf sturen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Fietsers aangehouden op snelweg, 'ze gingen hotdog halen'” (17-06-2020), NOS
  2.   Weblink bron
    Ton Voermans
    “Slimme foefjes tegen verkeersinfarct in de herfst” (30-09-2017), Tubantia