afkluiven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afkluiven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afkluiven | af te kluiven | ||||||||
toekomend | zullen afkluiven af zullen kluiven |
te zullen afkluiven af te zullen kluiven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgekloven | te hebben afgekloven | ||||||||
toekomend | afgekloven zullen hebben | afgekloven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afkluivend | afgekloven | ev. kluif af |
mv. verouderd kluift af |
kluive af (bijzin) afkluive | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kluif af | kluift af | kluift af | kluift af | kluift af | kluiven af | kluiven af | kluiven af | |||
verleden (o.v.t.) | kloof af | kloof af | kloof af | kloof af | kloof af | kloven af | kloven af | kloven af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkluiven | zult/zal afkluiven | zult/zal afkluiven | zult afkluiven | zal afkluiven | zullen afkluiven | zullen afkluiven | zullen afkluiven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkluiven | zou afkluiven | zou(dt) afkluiven | zoudt afkluiven | zou afkluiven | zouden afkluiven | zouden afkluiven | zouden afkluiven | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afkluif | afkluift | afkluift | afkluift | afkluift | afkluiven | afkluiven | afkluiven | |||
verleden (o.v.t.) | afkloof | afkloof | afkloof | afkloof | afkloof | afkloven | afkloven | afkloven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkluiven af zal kluiven |
zult/zal afkluiven af zult/zal kluiven |
zult/zal afkluiven af zult/zal kluiven |
zult afkluiven af zult kluiven |
zal afkluiven af zal kluiven |
zullen afkluiven af zullen kluiven |
zullen afkluiven af zullen kluiven |
zullen afkluiven af zullen kluiven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkluiven af zou kluiven |
zou afkluiven af zou kluiven |
zou(dt) afkluiven af zou(dt) kluiven |
zoudt afkluiven af zoudt kluiven |
zou afkluiven af zou kluiven |
zouden afkluiven af zouden kluiven |
zouden afkluiven af zouden kluiven |
zouden afkluiven af zouden kluiven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgekloven | hebt afgekloven | hebt/heeft afgekloven | hebt afgekloven | heeft afgekloven | hebben afgekloven | hebben afgekloven | hebben afgekloven | |||
verleden (v.v.t.) | had afgekloven | had afgekloven | had afgekloven | hadt afgekloven | had afgekloven | hadden afgekloven | hadden afgekloven | hadden afgekloven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgekloven hebben | zal/zult afgekloven hebben | zult/zal afgekloven hebben | zult afgekloven hebben | zal afgekloven hebben | zullen afgekloven hebben | zullen afgekloven hebben | zullen afgekloven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgekloven hebben | zou afgekloven hebben | zou/zoudt afgekloven hebben | zoudt afgekloven hebben | zou afgekloven hebben | zouden afgekloven hebben | zouden afgekloven hebben | zouden afgekloven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgekloven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgekloven | er is afgekloven | |||||||||
verleden | er werd afgekloven | er was afgekloven | |||||||||
toekomend | er zal afgekloven worden | er zal afgekloven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgekloven worden | er zou afgekloven zijn | |||||||||
lijdende vorm afgekloven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgekloven worden | afgekloven te worden | ||||||||
toekomend | afgekloven zullen worden | afgekloven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgekloven zijn | afgekloven te zijn | ||||||||
toekomend | afgekloven zullen zijn | afgekloven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgekloven | wordt afgekloven | wordt afgekloven | wordt afgekloven | wordt afgekloven | worden afgekloven | worden afgekloven | worden afgekloven | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgekloven | werd afgekloven | werd afgekloven | werdt afgekloven | werd afgekloven | werden afgekloven | werden afgekloven | werden afgekloven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgekloven worden | zult afgekloven worden | zult afgekloven worden | zult afgekloven worden | zal afgekloven worden | zullen afgekloven worden | zullen afgekloven worden | zullen afgekloven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgekloven worden | zou afgekloven worden | zou/zoudt afgekloven worden | zoudt afgekloven worden | zou afgekloven worden | zouden afgekloven worden | zouden afgekloven worden | zouden afgekloven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgekloven | bent afgekloven | bent/is afgekloven | zijt afgekloven | is afgekloven | zijn afgekloven | zijn afgekloven | zijn afgekloven | |||
verleden (v.v.t.) | was afgekloven | was afgekloven | was afgekloven | waart afgekloven | was afgekloven | waren afgekloven | waren afgekloven | waren afgekloven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgekloven zijn | zult afgekloven zijn | zult afgekloven zijn | zult afgekloven zijn | zal afgekloven zijn | zullen afgekloven zijn | zullen afgekloven zijn | zullen afgekloven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgekloven zijn | zou afgekloven zijn | zou/zoudt afgekloven zijn | zoudt afgekloven zijn | zou afgekloven zijn | zouden afgekloven zijn | zouden afgekloven zijn | zouden afgekloven zijn |