Deze slootkant kalf af.
  • af·kal·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkalven
kalfde af
afgekalfd
zwak -d volledig

afkalven

  1. ergatief geleidelijk land verliezen doordat de oever in het water verzakt
    • De kade is door de golfslag aardig afgekalfd en moet nodig hersteld worden. 
  2. inergatief (bij een koe) bevallen van een jong
86 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[5]