• kal·ven
  • Afgeleid van kalf met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kalven
kalfde
gekalfd
zwak -d volledig

kalven

  1. inergatief (veeteelt) een jong baren bij runderen
    • Deze koe heeft gisteren gekalfd. 

de kalvenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kalf
90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be