adderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van adderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | adderen | te adderen | ||||||||
toekomend | zullen adderen | te zullen adderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geaddeerd | te hebben geaddeerd | ||||||||
toekomend | geaddeerd zullen hebben | geaddeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
adderend | geaddeerd | ev. addeer |
mv. verouderd addeert |
addere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | addeer | addeert | addeert | addeert | addeert | adderen | adderen | adderen | |||
verleden (o.v.t.) | addeerde | addeerde | addeerde | addeerde | addeerde | addeerden | addeerden | addeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal adderen | zult/zal adderen | zult/zal adderen | zult adderen | zal adderen | zullen adderen | zullen adderen | zullen adderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou adderen | zou adderen | zou(dt) adderen | zoudt adderen | zou adderen | zouden adderen | zouden adderen | zouden adderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geaddeerd | hebt geaddeerd | hebt/heeft geaddeerd | hebt geaddeerd | heeft geaddeerd | hebben geaddeerd | hebben geaddeerd | hebben geaddeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geaddeerd | had geaddeerd | had geaddeerd | hadt geaddeerd | had geaddeerd | hadden geaddeerd | hadden geaddeerd | hadden geaddeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaddeerd hebben | zal/zult geaddeerd hebben | zult/zal geaddeerd hebben | zult geaddeerd hebben | zal geaddeerd hebben | zullen geaddeerd hebben | zullen geaddeerd hebben | zullen geaddeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaddeerd hebben | zou geaddeerd hebben | zou/zoudt geaddeerd hebben | zoudt geaddeerd hebben | zou geaddeerd hebben | zouden geaddeerd hebben | zouden geaddeerd hebben | zouden geaddeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geaddeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geaddeerd | er is geaddeerd | |||||||||
verleden | er werd geaddeerd | er was geaddeerd | |||||||||
toekomend | er zal geaddeerd worden | er zal geaddeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geaddeerd worden | er zou geaddeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geaddeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geaddeerd worden | geaddeerd te worden | ||||||||
toekomend | geaddeerd zullen worden | geaddeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geaddeerd zijn | geaddeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geaddeerd zullen zijn | geaddeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geaddeerd | wordt geaddeerd | wordt geaddeerd | wordt geaddeerd | wordt geaddeerd | worden geaddeerd | worden geaddeerd | worden geaddeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geaddeerd | werd geaddeerd | werd geaddeerd | werdt geaddeerd | werd geaddeerd | werden geaddeerd | werden geaddeerd | werden geaddeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geaddeerd worden | zult geaddeerd worden | zult geaddeerd worden | zult geaddeerd worden | zal geaddeerd worden | zullen geaddeerd worden | zullen geaddeerd worden | zullen geaddeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geaddeerd worden | zou geaddeerd worden | zou/zoudt geaddeerd worden | zoudt geaddeerd worden | zou geaddeerd worden | zouden geaddeerd worden | zouden geaddeerd worden | zouden geaddeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geaddeerd | bent geaddeerd | bent/is geaddeerd | zijt geaddeerd | is geaddeerd | zijn geaddeerd | zijn geaddeerd | zijn geaddeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geaddeerd | was geaddeerd | was geaddeerd | waart geaddeerd | was geaddeerd | waren geaddeerd | waren geaddeerd | waren geaddeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaddeerd zijn | zult geaddeerd zijn | zult geaddeerd zijn | zult geaddeerd zijn | zal geaddeerd zijn | zullen geaddeerd zijn | zullen geaddeerd zijn | zullen geaddeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaddeerd zijn | zou geaddeerd zijn | zou/zoudt geaddeerd zijn | zoudt geaddeerd zijn | zou geaddeerd zijn | zouden geaddeerd zijn | zouden geaddeerd zijn | zouden geaddeerd zijn |