accommoderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van accommoderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		accommoderen			te accommoderen
	toekomend		zullen accommoderen			te zullen accommoderen
voltooid	tegenwoordig		hebben geaccommodeerd			te hebben geaccommodeerd
	toekomend		geaccommodeerd zullen hebben			geaccommodeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	accommoderend		geaccommodeerd			ev. accommodeer	mv. verouderd accommodeert	accommodere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	accommodeer	accommodeert	accommodeert	accommodeert	accommodeert	accommoderen	accommoderen	accommoderen
verleden (o.v.t.)	accommodeerde	accommodeerde	accommodeerde	accommodeerde	accommodeerde	accommodeerden	accommodeerden	accommodeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal accommoderen	zult/zal accommoderen	zult/zal accommoderen	zult accommoderen	zal accommoderen	zullen accommoderen	zullen accommoderen	zullen accommoderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou accommoderen	zou accommoderen	zou(dt) accommoderen	zoudt accommoderen	zou accommoderen	zouden accommoderen	zouden accommoderen	zouden accommoderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geaccommodeerd	hebt geaccommodeerd	hebt/heeft geaccommodeerd	hebt geaccommodeerd	heeft geaccommodeerd	hebben geaccommodeerd	hebben geaccommodeerd	hebben geaccommodeerd
verleden (v.v.t.)	had geaccommodeerd	had geaccommodeerd	had geaccommodeerd	hadt geaccommodeerd	had geaccommodeerd	hadden geaccommodeerd	hadden geaccommodeerd	hadden geaccommodeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geaccommodeerd hebben	zal/zult geaccommodeerd hebben	zult/zal geaccommodeerd hebben	zult geaccommodeerd hebben	zal geaccommodeerd hebben	zullen geaccommodeerd hebben	zullen geaccommodeerd hebben	zullen geaccommodeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geaccommodeerd hebben	zou geaccommodeerd hebben	zou/zoudt geaccommodeerd hebben	zoudt geaccommodeerd hebben	zou geaccommodeerd hebben	zouden geaccommodeerd hebben	zouden geaccommodeerd hebben	zouden geaccommodeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geaccommodeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geaccommodeerd				er is geaccommodeerd
verleden	er werd geaccommodeerd				er was geaccommodeerd
toekomend	er zal geaccommodeerd worden				er zal geaccommodeerd zijn
voorwaardelijk	er zou geaccommodeerd worden				er zou geaccommodeerd zijn

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich accommoderen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	accommodeer me	wij, we	accommoderen ons	ik	accommodeerde me	wij, we	accommodeerden ons	ik	zal me accommoderen	wij, we	zullen ons accommoderen
2	jij, je	accommodeert je	jullie	accommoderen je	jij, je	accommodeerde je	jullie	accommodeerden je	jij, je	zal, zult je accommoderen	jullie	zullen je accommoderen
	u	accommodeert zich/u	u	accommodeert zich/u	u	accommodeerde zich/u	u	accommodeerde zich/u	u	zult zich/u accommoderen	u	zult zich/u accommoderen
	gij, ge	accommodeert u	gij, ge, gijlieden	accommodeert u	gij, ge	accommodeerde u	gij, ge, gijlieden	accommodeerde u	gij, ge	zult u accommoderen	gij, ge gijlieden	zult u accommoderen
3	hij, zij, het	accommodeert zich	zij, ze	accommoderen zich	hij, zij, het	accommodeerde zich	zij, ze	accommodeerden zich	hij, zij, het	zal zich accommoderen	zij, ze	zullen zich accommoderen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich accommoderend				zich geaccommodeerd hebben			accommodeer u/je , accommodeert je			accommodere zich