• ab·sint
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘likeur’ voor het eerst aangetroffen in 1775 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord absint -
verkleinwoord - -

absint o of m

  1. (drinken) sterkedrank op basis van anijs, absintalsem Artemisia absinthium  , venkel en een aantal aanvullende kruiden
    • Vindt u absint lekker? 
85 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]


vervoeging van
ăbĕsse

ăbsĭnt

  1. actief conjunctief praesens, derde persoon meervoud van ăbĕsse