abel
- abel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bekwaam’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- uit het Frans [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | abel | abeler | abelst |
verbogen | abele | abelere | abelste |
partitief | abels | abelers | - |
abel
- Het woord abel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "abel" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "abel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ abel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be