aantimmeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aantimmeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aantimmeren | aan te timmeren | ||||||
toekomend | zullen aantimmeren aan zullen timmeren |
te zullen aantimmeren aan te zullen timmeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangetimmerd | te hebben aangetimmerd | ||||||
toekomend | aangetimmerd zullen hebben | aangetimmerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aantimmerend | aangetimmerd | ev. timmer aan |
mv. verouderd timmert aan |
timmere aan (bijzin) aantimmere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | timmer aan | timmert aan | timmert aan | timmert aan | timmert aan | timmeren aan | timmeren aan | timmeren aan | |
verleden (o.v.t.) | timmerde aan | timmerde aan | timmerde aan | timmerde aan | timmerde aan | timmerden aan | timmerden aan | timmerden aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aantimmeren | zult/zal aantimmeren | zult/zal aantimmeren | zult aantimmeren | zal aantimmeren | zullen aantimmeren | zullen aantimmeren | zullen aantimmeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aantimmeren | zou aantimmeren | zou(dt) aantimmeren | zoudt aantimmeren | zou aantimmeren | zouden aantimmeren | zouden aantimmeren | zouden aantimmeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aantimmer | aantimmert | aantimmert | aantimmert | aantimmert | aantimmeren | aantimmeren | aantimmeren | |
verleden (o.v.t.) | aantimmerde | aantimmerde | aantimmerde | aantimmerde | aantimmerde | aantimmerden | aantimmerden | aantimmerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aantimmeren aan zal timmeren |
zult/zal aantimmeren aan zult/zal timmeren |
zult/zal aantimmeren aan zult/zal timmeren |
zult aantimmeren aan zult timmeren |
zal aantimmeren aan zal timmeren |
zullen aantimmeren aan zullen timmeren |
zullen aantimmeren aan zullen timmeren |
zullen aantimmeren aan zullen timmeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aantimmeren aan zou timmeren |
zou aantimmeren aan zou timmeren |
zou(dt) aantimmeren aan zou(dt) timmeren |
zoudt aantimmeren aan zoudt timmeren |
zou aantimmeren aan zou timmeren |
zouden aantimmeren aan zouden timmeren |
zouden aantimmeren aan zouden timmeren |
zouden aantimmeren aan zouden timmeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangetimmerd | hebt aangetimmerd | hebt/heeft aangetimmerd | hebt aangetimmerd | heeft aangetimmerd | hebben aangetimmerd | hebben aangetimmerd | hebben aangetimmerd | |
verleden (v.v.t.) | had aangetimmerd | had aangetimmerd | had aangetimmerd | hadt aangetimmerd | had aangetimmerd | hadden aangetimmerd | hadden aangetimmerd | hadden aangetimmerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangetimmerd hebben | zal/zult aangetimmerd hebben | zult/zal aangetimmerd hebben | zult aangetimmerd hebben | zal aangetimmerd hebben | zullen aangetimmerd hebben | zullen aangetimmerd hebben | zullen aangetimmerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangetimmerd hebben | zou aangetimmerd hebben | zou/zoudt aangetimmerd hebben | zoudt aangetimmerd hebben | zou aangetimmerd hebben | zouden aangetimmerd hebben | zouden aangetimmerd hebben | zouden aangetimmerd hebben |