• tim·mert aan

uit timmert (werkwoord) en aan, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
aantimmeren

timmert (...) aan

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aantimmeren
    • Jij timmert aan. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aantimmeren
    • Hij timmert aan. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aantimmeren
    • Timmert aan!