• aan·tij·gen
  • In de betekenis van ‘beschuldigen’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]

[A] samenstelling van  aan vz  en  tijgen#Werkwoord ww 

[B] samenstelling van  aan vz  en  tijgen#Werkwoord_2 ww 

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantijgen
teeg aan
aangetegen
klasse 1 volledig

aantijgen

  1. overgankelijk iemand op meestal valse gronden van iets beschuldigen, iemand iets aanwrijven
    • Hem werd het onbevoegd en onbekwaam verlenen van geneeskundige zorg aangetegen. 

aantijgen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantijgen
toog aan
aangetogen
klasse 1 volledig
  1. overgankelijk, (verouderd), (kleding) aantrekken [4]
    • Zij toog haar beste jurk aan. 
91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]