• aan·ne·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord aannemer aannemers
verkleinwoord aannemertje aannemertjes

de aannemerm

  1. (beroep) iemand die een (bouw)werk uitvoert tegen een bepaalde prijs
     Toch heb ik die Waalse aannemer drie weken geleden gebeld en gevraagd om dat twee meter hoge hekwerk rond mijn tuin te bouwen.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]