aannemer
- aan·ne·mer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aannemer | aannemers |
verkleinwoord | aannemertje | aannemertjes |
de aannemer m
- (beroep) iemand die een (bouw)werk uitvoert tegen een bepaalde prijs
- ▸ Toch heb ik die Waalse aannemer drie weken geleden gebeld en gevraagd om dat twee meter hoge hekwerk rond mijn tuin te bouwen.[2]
- aannemerij, aannemersbedrijf, aannemerscombinatie, aannemersfirma, aannemersmaterieel, aannemerswereld
1. iemand die een (bouw)werk uitvoert tegen een bepaalde prijs
- Het woord aannemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aannemer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ aannemer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be