aanmonsteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanmonsteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanmonsteren | aan te monsteren | ||||||||
toekomend | zullen aanmonsteren aan zullen monsteren |
te zullen aanmonsteren aan te zullen monsteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangemonsterd | te hebben aangemonsterd | ||||||||
toekomend | aangemonsterd zullen hebben | aangemonsterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanmonsterend | aangemonsterd | ev. monster aan |
mv. verouderd monstert aan |
monstere aan (bijzin) aanmonstere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | monster aan | monstert aan | monstert aan | monstert aan | monstert aan | monsteren aan | monsteren aan | monsteren aan | |||
verleden (o.v.t.) | monsterde aan | monsterde aan | monsterde aan | monsterde aan | monsterde aan | monsterden aan | monsterden aan | monsterden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanmonsteren | zult/zal aanmonsteren | zult/zal aanmonsteren | zult aanmonsteren | zal aanmonsteren | zullen aanmonsteren | zullen aanmonsteren | zullen aanmonsteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanmonsteren | zou aanmonsteren | zou(dt) aanmonsteren | zoudt aanmonsteren | zou aanmonsteren | zouden aanmonsteren | zouden aanmonsteren | zouden aanmonsteren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanmonster | aanmonstert | aanmonstert | aanmonstert | aanmonstert | aanmonsteren | aanmonsteren | aanmonsteren | |||
verleden (o.v.t.) | aanmonsterde | aanmonsterde | aanmonsterde | aanmonsterde | aanmonsterde | aanmonsterden | aanmonsterden | aanmonsterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanmonsteren aan zal monsteren |
zult/zal aanmonsteren aan zult/zal monsteren |
zult/zal aanmonsteren aan zult/zal monsteren |
zult aanmonsteren aan zult monsteren |
zal aanmonsteren aan zal monsteren |
zullen aanmonsteren aan zullen monsteren |
zullen aanmonsteren aan zullen monsteren |
zullen aanmonsteren aan zullen monsteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanmonsteren aan zou monsteren |
zou aanmonsteren aan zou monsteren |
zou(dt) aanmonsteren aan zou(dt) monsteren |
zoudt aanmonsteren aan zoudt monsteren |
zou aanmonsteren aan zou monsteren |
zouden aanmonsteren aan zouden monsteren |
zouden aanmonsteren aan zouden monsteren |
zouden aanmonsteren aan zouden monsteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangemonsterd | hebt aangemonsterd | hebt/heeft aangemonsterd | hebt aangemonsterd | heeft aangemonsterd | hebben aangemonsterd | hebben aangemonsterd | hebben aangemonsterd | |||
verleden (v.v.t.) | had aangemonsterd | had aangemonsterd | had aangemonsterd | hadt aangemonsterd | had aangemonsterd | hadden aangemonsterd | hadden aangemonsterd | hadden aangemonsterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangemonsterd hebben | zal/zult aangemonsterd hebben | zult/zal aangemonsterd hebben | zult aangemonsterd hebben | zal aangemonsterd hebben | zullen aangemonsterd hebben | zullen aangemonsterd hebben | zullen aangemonsterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangemonsterd hebben | zou aangemonsterd hebben | zou/zoudt aangemonsterd hebben | zoudt aangemonsterd hebben | zou aangemonsterd hebben | zouden aangemonsterd hebben | zouden aangemonsterd hebben | zouden aangemonsterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangemonsterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangemonsterd | er is aangemonsterd | |||||||||
verleden | er werd aangemonsterd | er was aangemonsterd | |||||||||
toekomend | er zal aangemonsterd worden | er zal aangemonsterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangemonsterd worden | er zou aangemonsterd zijn | |||||||||
lijdende vorm aangemonsterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangemonsterd worden | aangemonsterd te worden | ||||||||
toekomend | aangemonsterd zullen worden | aangemonsterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangemonsterd zijn | aangemonsterd te zijn | ||||||||
toekomend | aangemonsterd zullen zijn | aangemonsterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangemonsterd | wordt aangemonsterd | wordt aangemonsterd | wordt aangemonsterd | wordt aangemonsterd | worden aangemonsterd | worden aangemonsterd | worden aangemonsterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangemonsterd | werd aangemonsterd | werd aangemonsterd | werdt aangemonsterd | werd aangemonsterd | werden aangemonsterd | werden aangemonsterd | werden aangemonsterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangemonsterd worden | zult aangemonsterd worden | zult aangemonsterd worden | zult aangemonsterd worden | zal aangemonsterd worden | zullen aangemonsterd worden | zullen aangemonsterd worden | zullen aangemonsterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangemonsterd worden | zou aangemonsterd worden | zou/zoudt aangemonsterd worden | zoudt aangemonsterd worden | zou aangemonsterd worden | zouden aangemonsterd worden | zouden aangemonsterd worden | zouden aangemonsterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangemonsterd | bent aangemonsterd | bent/is aangemonsterd | zijt aangemonsterd | is aangemonsterd | zijn aangemonsterd | zijn aangemonsterd | zijn aangemonsterd | |||
verleden (v.v.t.) | was aangemonsterd | was aangemonsterd | was aangemonsterd | waart aangemonsterd | was aangemonsterd | waren aangemonsterd | waren aangemonsterd | waren aangemonsterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangemonsterd zijn | zult aangemonsterd zijn | zult aangemonsterd zijn | zult aangemonsterd zijn | zal aangemonsterd zijn | zullen aangemonsterd zijn | zullen aangemonsterd zijn | zullen aangemonsterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangemonsterd zijn | zou aangemonsterd zijn | zou/zoudt aangemonsterd zijn | zoudt aangemonsterd zijn | zou aangemonsterd zijn | zouden aangemonsterd zijn | zouden aangemonsterd zijn | zouden aangemonsterd zijn |