aangeven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aangeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangeven | aan te geven | ||||||||
toekomend | zullen aangeven aan zullen geven |
te zullen aangeven aan te zullen geven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangegeven | te hebben aangegeven | ||||||||
toekomend | aangegeven zullen hebben | aangegeven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aangevend | aangegeven | ev. geef aan |
mv. verouderd geeft aan |
geve aan (bijzin) aangeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | geef aan | geeft aan | geeft aan | geeft aan | geeft aan | geven aan | geven aan | geven aan | |||
verleden (o.v.t.) | gaf aan | gaf aan | gaf aan | gaaft aan | gaf aan | gaven aan | gaven aan | gaven aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangeven | zult/zal aangeven | zult/zal aangeven | zult aangeven | zal aangeven | zullen aangeven | zullen aangeven | zullen aangeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangeven | zou aangeven | zou(dt) aangeven | zoudt aangeven | zou aangeven | zouden aangeven | zouden aangeven | zouden aangeven | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aangeef | aangeeft | aangeeft | aangeeft | aangeeft | aangeven | aangeven | aangeven | |||
verleden (o.v.t.) | aangaf | aangaf | aangaf | aangaaft | aangaf | aangaven | aangaven | aangaven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangeven aan zal geven |
zult/zal aangeven aan zult/zal geven |
zult/zal aangeven aan zult/zal geven |
zult aangeven aan zult geven |
zal aangeven aan zal geven |
zullen aangeven aan zullen geven |
zullen aangeven aan zullen geven |
zullen aangeven aan zullen geven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangeven aan zou geven |
zou aangeven aan zou geven |
zou(dt) aangeven aan zou(dt) geven |
zoudt aangeven aan zoudt geven |
zou aangeven aan zou geven |
zouden aangeven aan zouden geven |
zouden aangeven aan zouden geven |
zouden aangeven aan zouden geven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangegeven | hebt aangegeven | hebt/heeft aangegeven | hebt aangegeven | heeft aangegeven | hebben aangegeven | hebben aangegeven | hebben aangegeven | |||
verleden (v.v.t.) | had aangegeven | had aangegeven | had aangegeven | hadt aangegeven | had aangegeven | hadden aangegeven | hadden aangegeven | hadden aangegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangegeven hebben | zal/zult aangegeven hebben | zult/zal aangegeven hebben | zult aangegeven hebben | zal aangegeven hebben | zullen aangegeven hebben | zullen aangegeven hebben | zullen aangegeven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangegeven hebben | zou aangegeven hebben | zou/zoudt aangegeven hebben | zoudt aangegeven hebben | zou aangegeven hebben | zouden aangegeven hebben | zouden aangegeven hebben | zouden aangegeven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangegeven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangegeven | er is aangegeven | |||||||||
verleden | er werd aangegeven | er was aangegeven | |||||||||
toekomend | er zal aangegeven worden | er zal aangegeven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangegeven worden | er zou aangegeven zijn | |||||||||
lijdende vorm aangegeven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangegeven worden | aangegeven te worden | ||||||||
toekomend | aangegeven zullen worden | aangegeven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangegeven zijn | aangegeven te zijn | ||||||||
toekomend | aangegeven zullen zijn | aangegeven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangegeven | wordt aangegeven | wordt aangegeven | wordt aangegeven | wordt aangegeven | worden aangegeven | worden aangegeven | worden aangegeven | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangegeven | werd aangegeven | werd aangegeven | werdt aangegeven | werd aangegeven | werden aangegeven | werden aangegeven | werden aangegeven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangegeven worden | zult aangegeven worden | zult aangegeven worden | zult aangegeven worden | zal aangegeven worden | zullen aangegeven worden | zullen aangegeven worden | zullen aangegeven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangegeven worden | zou aangegeven worden | zou/zoudt aangegeven worden | zoudt aangegeven worden | zou aangegeven worden | zouden aangegeven worden | zouden aangegeven worden | zouden aangegeven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangegeven | bent aangegeven | bent/is aangegeven | zijt aangegeven | is aangegeven | zijn aangegeven | zijn aangegeven | zijn aangegeven | |||
verleden (v.v.t.) | was aangegeven | was aangegeven | was aangegeven | waart aangegeven | was aangegeven | waren aangegeven | waren aangegeven | waren aangegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangegeven zijn | zult aangegeven zijn | zult aangegeven zijn | zult aangegeven zijn | zal aangegeven zijn | zullen aangegeven zijn | zullen aangegeven zijn | zullen aangegeven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangegeven zijn | zou aangegeven zijn | zou/zoudt aangegeven zijn | zoudt aangegeven zijn | zou aangegeven zijn | zouden aangegeven zijn | zouden aangegeven zijn | zouden aangegeven zijn |