aanbleken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanbleken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanbleken | aan te bleken | ||||||||
toekomend | zullen aanbleken aan zullen bleken |
te zullen aanbleken aan te zullen bleken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangebleekt | te hebben aangebleekt | ||||||||
toekomend | aangebleekt zullen hebben | aangebleekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanblekend | aangebleekt | ev. bleek aan |
mv. verouderd bleekt aan |
bleke aan (bijzin) aanbleke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bleek aan | bleekt aan | bleekt aan | bleekt aan | bleekt aan | bleken aan | bleken aan | bleken aan | |||
verleden (o.v.t.) | bleekte aan | bleekte aan | bleekte aan | bleekte aan | bleekte aan | bleekten aan | bleekten aan | bleekten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbleken | zult/zal aanbleken | zult/zal aanbleken | zult aanbleken | zal aanbleken | zullen aanbleken | zullen aanbleken | zullen aanbleken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbleken | zou aanbleken | zou(dt) aanbleken | zoudt aanbleken | zou aanbleken | zouden aanbleken | zouden aanbleken | zouden aanbleken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanbleek | aanbleekt | aanbleekt | aanbleekt | aanbleekt | aanbleken | aanbleken | aanbleken | |||
verleden (o.v.t.) | aanbleekte | aanbleekte | aanbleekte | aanbleekte | aanbleekte | aanbleekten | aanbleekten | aanbleekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbleken aan zal bleken |
zult/zal aanbleken aan zult/zal bleken |
zult/zal aanbleken aan zult/zal bleken |
zult aanbleken aan zult bleken |
zal aanbleken aan zal bleken |
zullen aanbleken aan zullen bleken |
zullen aanbleken aan zullen bleken |
zullen aanbleken aan zullen bleken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbleken aan zou bleken |
zou aanbleken aan zou bleken |
zou(dt) aanbleken aan zou(dt) bleken |
zoudt aanbleken aan zoudt bleken |
zou aanbleken aan zou bleken |
zouden aanbleken aan zouden bleken |
zouden aanbleken aan zouden bleken |
zouden aanbleken aan zouden bleken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangebleekt | hebt aangebleekt | hebt/heeft aangebleekt | hebt aangebleekt | heeft aangebleekt | hebben aangebleekt | hebben aangebleekt | hebben aangebleekt | |||
verleden (v.v.t.) | had aangebleekt | had aangebleekt | had aangebleekt | hadt aangebleekt | had aangebleekt | hadden aangebleekt | hadden aangebleekt | hadden aangebleekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangebleekt hebben | zal/zult aangebleekt hebben | zult/zal aangebleekt hebben | zult aangebleekt hebben | zal aangebleekt hebben | zullen aangebleekt hebben | zullen aangebleekt hebben | zullen aangebleekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangebleekt hebben | zou aangebleekt hebben | zou/zoudt aangebleekt hebben | zoudt aangebleekt hebben | zou aangebleekt hebben | zouden aangebleekt hebben | zouden aangebleekt hebben | zouden aangebleekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangebleekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangebleekt | er is aangebleekt | |||||||||
verleden | er werd aangebleekt | er was aangebleekt | |||||||||
toekomend | er zal aangebleekt worden | er zal aangebleekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangebleekt worden | er zou aangebleekt zijn | |||||||||
lijdende vorm aangebleekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangebleekt worden | aangebleekt te worden | ||||||||
toekomend | aangebleekt zullen worden | aangebleekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangebleekt zijn | aangebleekt te zijn | ||||||||
toekomend | aangebleekt zullen zijn | aangebleekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangebleekt | wordt aangebleekt | wordt aangebleekt | wordt aangebleekt | wordt aangebleekt | worden aangebleekt | worden aangebleekt | worden aangebleekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangebleekt | werd aangebleekt | werd aangebleekt | werdt aangebleekt | werd aangebleekt | werden aangebleekt | werden aangebleekt | werden aangebleekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangebleekt worden | zult aangebleekt worden | zult aangebleekt worden | zult aangebleekt worden | zal aangebleekt worden | zullen aangebleekt worden | zullen aangebleekt worden | zullen aangebleekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangebleekt worden | zou aangebleekt worden | zou/zoudt aangebleekt worden | zoudt aangebleekt worden | zou aangebleekt worden | zouden aangebleekt worden | zouden aangebleekt worden | zouden aangebleekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangebleekt | bent aangebleekt | bent/is aangebleekt | zijt aangebleekt | is aangebleekt | zijn aangebleekt | zijn aangebleekt | zijn aangebleekt | |||
verleden (v.v.t.) | was aangebleekt | was aangebleekt | was aangebleekt | waart aangebleekt | was aangebleekt | waren aangebleekt | waren aangebleekt | waren aangebleekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangebleekt zijn | zult aangebleekt zijn | zult aangebleekt zijn | zult aangebleekt zijn | zal aangebleekt zijn | zullen aangebleekt zijn | zullen aangebleekt zijn | zullen aangebleekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangebleekt zijn | zou aangebleekt zijn | zou/zoudt aangebleekt zijn | zoudt aangebleekt zijn | zou aangebleekt zijn | zouden aangebleekt zijn | zouden aangebleekt zijn | zouden aangebleekt zijn |