Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·crip·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overzetting’ voor het eerst aangetroffen in 1456 [1]
  • Afgeleid van de samenstelling van de Latijnse woorden trans en scriptio
  • afgeleid van transcript met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord transcriptie transcripties
verkleinwoord transcriptietje transcriptietjes

Zelfstandig naamwoord

de transcriptiev

  1. de conversie naar een geschreven tekst van een andere geschreven, getypte of gedrukte tekst
  2. het vastleggen van de uitspraak van een gesproken tekst op schrift
  3. (biochemie) het proces waarbij een specifiek stuk van een DNA-keten wordt afgelezen en in "gespiegelde" vorm wordt vastgelegd in een RNA-keten
  4. het omzetten van een muziekstuk naar een andere vorm of bezetting
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen