Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stang
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spijl’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stang stangen
verkleinwoord stangetje stangetjes

Zelfstandig naamwoord

de stangv / m

  1. meestal metalen voorwerp in de vorm van een lange stijve cilinder
    • Deze stang verbindt de aanhanger met de trekker. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stangen

stang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stangen
    • Ik stang. 
  2. gebiedende wijs van stangen
    • Stang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stangen
    • Stang je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Engels

Werkwoord

stang

  1. verleden tijd van sting
Synoniemen