adverbium
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ad·ver·bi·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adverbium | adverbia |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het adverbium o
- (grammatica) een woord dat een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord, een telwoord of een ander bijwoord nader bepaalt
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord adverbium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "adverbium" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "adverbium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ adverbium op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Latijn
Zelfstandig naamwoord
adverbium o
Noors
Uitspraak
Woordafbreking
- ad·ver·bi·um
Naar frequentie | > 50000 |
---|
Zelfstandig naamwoord
adverbium o
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | adverbium | adverbiet | adverbier | adverbia adverbiene |
genitief | adverbiums | adverbiets | adverbiers | adverbias adverbienes |
Synoniemen
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /advɛrbɪjʊm/
Woordafbreking
- ad·ver·bium
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn.
Zelfstandig naamwoord
adverbium o
Verbuiging
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.