• Schlan·ge
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schlang die Schlang Schlange die Schlange
datief re Schlang der Schlang Schlange de Schlange
accusatief en Schlang die Schlang Schlange die Schlange

Schlang, v

  1. (reptielen) Serpentes  , slang
    «Die Angst vor Tieren wie Schlangen wurde bereits von Sigmund Freud untersucht.»
    De angst voor dieren zoals slangen werd al door Sigmund Freud onderzocht.
  2. (gereedschap) een worm in een destilleerapparatuur