• Oud·zweeds
enkelvoud meervoud
naamwoord Oudzweeds -
verkleinwoord - -

het Oudzweedso

  1. een taal die in de middeleeuwen in Zweden werd gesproken, die afstamt van het Oudnoords en via het Middelzweeds in het Zweeds is veranderd
    • Heb jij het hoofdstuk over het Oudzweeds al doorgelezen? 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Oudzweeds - -
verbogen Oudzweedse - -

Oudzweeds

  1. gerelateerd aan de Oudzweedse taal
    • Heb jij die Oudzweedse tekst al gelezen?