Bank
- Bank
Naar frequentie | 1053 |
---|
[1, 4-9] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
nominatief | die Bank | die Bänke |
genitief | der Bank | der Bänke |
datief | der Bank | den Bänken |
accusatief | die Bank | die Bänke |
[2-3] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
nominatief | die Bank | die Banken |
genitief | der Bank | der Banken |
datief | der Bank | den Banken |
accusatief | die Bank | die Banken |
Bank, v
- (meubel) bank, zitbank (plaats voor een of meerdere personen om erop te zitten, knielen of liggen of voor sportieve doeleinden of iets erop te stellen)
- (economie) bank
- (bouwkunde) bank (een bankgebouw)
- (techniek) bank, bijv. werkbank, werktafel
- (geologie) een verzameling van steen of kolen in de aarde
- (meteorologie) een verzameling van wolken of waas in de lucht
- (informatica) een verzameling van gegevens
- een verzameling van zand, rotsen, modder, dieren in water
- een verzamling van andere voorwerpen of materialen en andere woordsamenstellingen met "bank"
-
En Bank
Een bank
|
- [1]: (alle) durch die Bank (ohne Ausnahme)
door de bank genomen
- [1]: die Bank sprengen
meer winnen dan de bank beschikbaar heeft
- [1]: etwas auf die lange Bank schieben
iets op de lange baan schuiven
- [1]: (jemanden) unter die Bank trinken
iemand erg dronken maken
- [1]: vor leeren Bänken
voor stoelen en banken praten, voor een lege zaal praten
- Bank
enkelvoud (onbepaald) |
enkelvoud (bepaald) |
meervoud (onbepaald) |
meervoud (bepaald) | |
---|---|---|---|---|
nominatief | en Bank | die Bank | Benk | die Benk |
datief | re Bank | der Bank | Benk | de Benk |
accusatief | en Bank | die Bank | Benk | die Benk |
Bank, v
- bank (een plek om daar te knielen, mokken, slapen of zitten ("zitbank"))
- bank (een werkgerei)
- bank (een voorraad van stro of water)
-
[1]: En Bank
Een bank
|