• IPA: /r̝aːdɛk/
  • řá·dek
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord řad met het achtervoegsel -ek

řádek monbezield

  1. rij; geordende opstelling van een aantal eenheden in één richting
  2. regel; een horizontale lijn letters, cijfers of tekens
  3. (spreektaal) veel; een grote hoeveelheid
  1. ř.
  1. pár, několik, řada v, skupinka v

řádek

  1. genitief meervoud van řádka