zwenk
- zwenk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwenk | zwenken |
verkleinwoord | - | - |
de zwenk m
- plotselinge verandering van de bewegingsrichting
vervoeging van |
---|
zwenken |
zwenk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwenken
- Ik zwenk.
- gebiedende wijs van zwenken
- Zwenk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwenken
- Zwenk je?
- Het woord zwenk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwenk" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be