• zwenk
enkelvoud meervoud
naamwoord zwenk zwenken
verkleinwoord - -

de zwenkm

  1. plotselinge verandering van de bewegingsrichting
vervoeging van
zwenken

zwenk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwenken
    • Ik zwenk. 
  2. gebiedende wijs van zwenken
    • Zwenk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwenken
    • Zwenk je? 
91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]