Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwen·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘van richting veranderen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1451 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwenken
zwenkte
gezwenkt
zwak -t volledig

Werkwoord

zwenken

  1. wenden, keren
    • De vrachtwagen zwenkte naar rechts. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de zwenkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zwenk

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen