turn
- turn
vervoeging van |
---|
turnen |
turn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van turnen
- Ik turn.
- gebiedende wijs van turnen
- Turn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van turnen
- Turn je?
enkelvoud | meervoud |
---|---|
turn | turns |
turn
- turn
turn v
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | turn | |||
genitief | ||||
datief | ||||
accusatief |
- port [2]