zub
- Afgeleid van het Proto-Slavische *zǫbъ
zub m
- (anatomie) tand; een harde en wittige gecalcificeerde structuur in de mond van mensen en veel dieren, hoofdzakelijk gebruikt voor het kauwen van eten
- IPA: /zʊp/
- zub
- Afgeleid van het Proto-Slavische *zǫbъ
- (anatomie) tand; een harde en wittige gecalcificeerde structuur in de mond van mensen en veel dieren, hoofdzakelijk gebruikt voor het kauwen van eten
- (techniek) tand; een meestal scherp uitsteeksel aan bepaalde voorwerpen, zoals zagen of tandwielen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- zub
- Afgeleid van het Proto-Slavische *zǫbъ
- (anatomie) tand; een harde en wittige gecalcificeerde structuur in de mond van mensen en veel dieren, hoofdzakelijk gebruikt voor het kauwen van eten
- «Spadl ze žebříku a vyrazil si zub.»
- Hij is van trap gevallen en heeft een tand uit z'n mond geslagen.
- «Spadl ze žebříku a vyrazil si zub.»
- (techniek) tand; een meestal scherp uitsteeksel aan bepaalde voorwerpen, zoals zagen of tandwielen
- «Pila měla tupé zuby.»
- De zaag had botte tanden.
- «Pila měla tupé zuby.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | zub | zuby |
genitief | zubu | zubů |
datief | zubu | zubům |
accusatief | zub | zuby |
vocatief | zube | zuby |
locatief | zubu | zubech |
instrumentalis | zubem | zuby |
|
- Zie Wikipedia voor meer informatie.