tandpijn
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tand·pijn
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en pijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandpijn | tandpijnen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- pijn in één of meerdere tanden
- Sinds gisteren heeft hij tandpijn.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. pijn in één of meerdere tanden
Gangbaarheid
- Het woord tandpijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandpijn" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be