• ztrá·ta

ztráta v

  1. verlies; het teloorgaan, het kwijtraken
    «Ztráta třídní knihy byla vyšetřována velmi dlouho.»
    Het verlies van de klassenboek werd erg lang onderzocht.
  2. (economie) verlies; situatie waarin de uitgaven van een economische eenheid hoger zijn dan de inkomsten
  3. (figuurlijk) verlies; het overlijden van een familielid of vriend
    «Petr nesl ztrátu matky velice těžce.»
    Petr droeg het verlies van zijn moeder zeer moeilijk.
  1. ztracení o, pozbytí o, odebrání o, zbavení o
  2. schodek monbezield
  1. nalezení o, nález monbezield, získání o, nabytí o
  2. zisk monbezield
  • utrpět ztrátu – een verlies leiden
  • vykazovat ztrátu – een verlies melden
  • výpočet zisků a ztrát monbezield – berekening van de winsten en verliezen
  • ztráta času v – tijdsverlies
  • ztráta energie v
  • ztráta krve v – bloedverlies
  • ztráta pamětí v – geheugenverlies
  • ztráta tepla v – warmteverlies
  • ztráty a nálezy