zelfoverschatting

  • zelf·over·schat·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfoverschatting zelfoverschattingen
verkleinwoord

de zelfoverschattingv

  1. jezelf belangrijker, kundiger, vaardiger en groter inschatten dan je eigenlijk bent
    • De vader echter spant op het punt van schaamteloze zelfoverschatting wel de kroon. Hoewel al viermaal eerder betrapt met te veel drank op, het bewijs van het NFI en de getuigenverklaringen heeft hij de moed, hersenloos zwerend op de dood van zijn vrouw, dat het één grote samenzwering tegen hem is.[2] 
    • Beleggers zijn gek op hun eigen valkuilen. Al honderden jaren maken ze dezelfde fouten. Zelfs met de emotieloze computerhandel. Hun hebberigheid en schromelijke zelfoverschatting zijn voor andere beleggers weer te gebruiken.[3] 
     Met grote regelmaat zijn de bestuurders jonge gasten die het hele jaar in een Toyota Yaris rondrijden, geld sparen en dan een weekje in een te snelle auto rondjes gaan rijden", zo schrijft hij. "Waar het vaak mis gaat: grove zelfoverschatting van de rijvaardigheid in combinatie met te veel paardenkrachten.[4]
  2. het onderschatten van de problemen die je wilt oplossen; onderschatten van de taak die je nog te verrichten hebt
    • Nederland speelt op 15 september in Horsens bij de Denen. Het betreft een replay van de finale van de Europese titelstrijd, die Oranje deze zomer in Enschede met 4-2 won. Wiegman waakt voor zelfoverschatting na het gewonnen EK. "Kwalificatie voor het WK is geen ABC'tje."[5] 
    • Ik vrees dat zelfoverschatting hieraan te grondslag ligt. Waar je een defect aan je auto voorlegt aan een expert, denken we dat rendement maken op de beurs niet ingewikkeld kan zijn.[6] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 6 november 2017
  3. de Telegraaf T. Besteman 8 oktober 2017
  4.   Weblink bron “Duitse autoverhuurders weigeren Nederlandse klanten” (9 september 2022), NOS
  5. de Telegraaf 5 september 2017
  6. de Telegraaf 18 februari 2017