zeeprik
- zee·prik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeeprik | zeeprikken |
verkleinwoord |
de zeeprik m
- (kaaklozen) bepaald soort langerekte parasitaire vis, Petromyzon marinus , die voorkomt in de Atlantische Oceaan
- ▸ De Amerikaanse wetenschappers keken met een microscoop naar de buik van de zeeprik, een lampreisoort die in de Atlantische oceaan voorkomt.[2]
- ▸ ‘Oke biologietwitter, wat is dit in ’s hemelsnaam?’, met die woorden postte Preeti Desai enkele foto’s van een aangespoelde visachtige op het strand in Texas. Ogen had het dier ogenschijnlijk niet, maar wel een bek vol scherpe tanden. ‘Ik dacht eerst dat het een zeeprik was, maar toen ik die tanden bekeek, wist ik dat dat niet kon.’[3]
- zie de categorie Kaaklozen in het Nederlands
1. langerekte parasitaire kaakloze vis die voorkomt in de Atlantische Oceaan
- Het woord zeeprik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeeprik" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Marc Seijlhouwer“Zoals de pauw zijn veren gebruikt, lokt de zeeprik vrouwtjes met warme buik” (28-06-2013), Tubantia
- ↑ Weblink bron nkdr“Mysterie van aangespoeld ‘zeemonster’ opgelost” (15/09/2017), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be