zalven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zalven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zalven | te zalven | ||||||||
toekomend | zullen zalven | te zullen zalven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gezalfd | te hebben gezalfd | ||||||||
toekomend | gezalfd zullen hebben | gezalfd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zalvend | gezalfd | ev. zalf |
mv. verouderd zalft |
zalve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | zalf | zalft | zalft | zalft | zalft | zalven | zalven | zalven | |||
verleden (o.v.t.) | zalfde | zalfde | zalfde | zalfde | zalfde | zalfden | zalfden | zalfden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal zalven | zult/zal zalven | zult/zal zalven | zult zalven | zal zalven | zullen zalven | zullen zalven | zullen zalven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zalven | zou zalven | zou(dt) zalven | zoudt zalven | zou zalven | zouden zalven | zouden zalven | zouden zalven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gezalfd | hebt gezalfd | hebt/heeft gezalfd | hebt gezalfd | heeft gezalfd | hebben gezalfd | hebben gezalfd | hebben gezalfd | |||
verleden (v.v.t.) | had gezalfd | had gezalfd | had gezalfd | hadt gezalfd | had gezalfd | hadden gezalfd | hadden gezalfd | hadden gezalfd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezalfd hebben | zal/zult gezalfd hebben | zult/zal gezalfd hebben | zult gezalfd hebben | zal gezalfd hebben | zullen gezalfd hebben | zullen gezalfd hebben | zullen gezalfd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezalfd hebben | zou gezalfd hebben | zou/zoudt gezalfd hebben | zoudt gezalfd hebben | zou gezalfd hebben | zouden gezalfd hebben | zouden gezalfd hebben | zouden gezalfd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gezalfd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gezalfd | er is gezalfd | |||||||||
verleden | er werd gezalfd | er was gezalfd | |||||||||
toekomend | er zal gezalfd worden | er zal gezalfd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gezalfd worden | er zou gezalfd zijn | |||||||||
lijdende vorm gezalfd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gezalfd worden | gezalfd te worden | ||||||||
toekomend | gezalfd zullen worden | gezalfd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gezalfd zijn | gezalfd te zijn | ||||||||
toekomend | gezalfd zullen zijn | gezalfd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gezalfd | wordt gezalfd | wordt gezalfd | wordt gezalfd | wordt gezalfd | worden gezalfd | worden gezalfd | worden gezalfd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gezalfd | werd gezalfd | werd gezalfd | werdt gezalfd | werd gezalfd | werden gezalfd | werden gezalfd | werden gezalfd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gezalfd worden | zult gezalfd worden | zult gezalfd worden | zult gezalfd worden | zal gezalfd worden | zullen gezalfd worden | zullen gezalfd worden | zullen gezalfd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gezalfd worden | zou gezalfd worden | zou/zoudt gezalfd worden | zoudt gezalfd worden | zou gezalfd worden | zouden gezalfd worden | zouden gezalfd worden | zouden gezalfd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gezalfd | bent gezalfd | bent/is gezalfd | zijt gezalfd | is gezalfd | zijn gezalfd | zijn gezalfd | zijn gezalfd | |||
verleden (v.v.t.) | was gezalfd | was gezalfd | was gezalfd | waart gezalfd | was gezalfd | waren gezalfd | waren gezalfd | waren gezalfd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezalfd zijn | zult gezalfd zijn | zult gezalfd zijn | zult gezalfd zijn | zal gezalfd zijn | zullen gezalfd zijn | zullen gezalfd zijn | zullen gezalfd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezalfd zijn | zou gezalfd zijn | zou/zoudt gezalfd zijn | zoudt gezalfd zijn | zou gezalfd zijn | zouden gezalfd zijn | zouden gezalfd zijn | zouden gezalfd zijn |