• wuft
  • In de betekenis van ‘frivool’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • Afgeleid van wuiven.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wuft wufter wuftst
verbogen wufte wuftere wuftste
partitief wufts wufters -

wuft

  1. (verouderd) licht van bewegingen
    • De wufte vogels fladderden door de lentehemel. 
  2. (figuurlijk) licht en oppervlakkig in overtuigingen en gedragingen, wispelturig[2]
    • Zoo is het wuft geslacht der zwakke stervelingen, wier hoogmoed zich verbeeldt den loop van 't lot te dwingen.[3] 
  3. zeer verfijnd, decadent
     Ik liep naar de achterkamer en liet mij achterovervallen op het wufte hemelbed. Het veerde uitbundig mee, zoals alleen hotelbed den meeveren.[4]
56 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[5]