• dar·tel
  • In de betekenis van ‘speels’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1537 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dartel darteler dartelst
verbogen dartele dartelere dartelste
partitief dartels dartelers -

dartel

  1. geneigd zich uitbundig en vrolijk te gedragen
    • De dartele kalveren waren een lust voor het oog. 
vervoeging van
dartelen

dartel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dartelen
    • Ik dartel. 
  2. gebiedende wijs van dartelen
    • Dartel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dartelen
    • Dartel je? 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]