• wol·vin
  • van Middelnederlands wolvin, op te vatten als afgeleid van wolf met het achtervoegsel -in, in de betekenis van ‘wijfjeswolf’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord wolvin wolvinnen
verkleinwoord wolvinnetje wolvinnetjes

de wolvinv

  1. (dierkunde) vrouwelijke wolf
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]