teef
- teef
- In de betekenis van ‘wijfjeshond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1]
- erfwoord: Middelnederlands tēve, ontwikkeld uit *tibō-; verdere herkomst onduidelijk.[2] Evenals Nederduits Teev, Duits (Hessisch) Ziwwe, Saterfries tieuwe en Oudengels tife, alle ‘teef’.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teef | teven |
verkleinwoord | teefje | teefjes |
de teef v
- (dierkunde) vrouwelijke hond of vos
- Het is een teefje van ongeveer drie maanden.
- (scheldwoord) scheldwoord voor een meisje of een vrouw
- ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
- Hij noemde zijn vrouw soms een teef, wat wij zeer beledigend vonden.
- ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
1. wijfjeshond
|
|
- Het woord teef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teef" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "teef" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ teef op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be