weervinden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van weervinden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | weervinden | weer te vinden | ||||||||
toekomend | zullen weervinden weer zullen vinden |
te zullen weervinden weer te zullen vinden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben weergevonden | te hebben weergevonden | ||||||||
toekomend | weergevonden zullen hebben | weergevonden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
weervindend | weergevonden | ev. vind weer |
mv. verouderd vindt weer |
vinde weer (bijzin) weervinde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vind weer | vindt weer | vindt weer | vindt weer | vindt weer | vinden weer | vinden weer | vinden weer | |||
verleden (o.v.t.) | vond weer | vond weer | vond weer | vond weer | vond weer | vonden weer | vonden weer | vonden weer | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weervinden | zult/zal weervinden | zult/zal weervinden | zult weervinden | zal weervinden | zullen weervinden | zullen weervinden | zullen weervinden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weervinden | zou weervinden | zou(dt) weervinden | zoudt weervinden | zou weervinden | zouden weervinden | zouden weervinden | zouden weervinden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | weervind | weervindt | weervindt | weervindt | weervindt | weervinden | weervinden | weervinden | |||
verleden (o.v.t.) | weervond | weervond | weervond | weervond | weervond | weervonden | weervonden | weervonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weervinden weer zal vinden |
zult/zal weervinden weer zult/zal vinden |
zult/zal weervinden weer zult/zal vinden |
zult weervinden weer zult vinden |
zal weervinden weer zal vinden |
zullen weervinden weer zullen vinden |
zullen weervinden weer zullen vinden |
zullen weervinden weer zullen vinden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weervinden weer zou vinden |
zou weervinden weer zou vinden |
zou(dt) weervinden weer zou(dt) vinden |
zoudt weervinden weer zoudt vinden |
zou weervinden weer zou vinden |
zouden weervinden weer zouden vinden |
zouden weervinden weer zouden vinden |
zouden weervinden weer zouden vinden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb weergevonden | hebt weergevonden | hebt/heeft weergevonden | hebt weergevonden | heeft weergevonden | hebben weergevonden | hebben weergevonden | hebben weergevonden | |||
verleden (v.v.t.) | had weergevonden | had weergevonden | had weergevonden | hadt weergevonden | had weergevonden | hadden weergevonden | hadden weergevonden | hadden weergevonden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal weergevonden hebben | zal/zult weergevonden hebben | zult/zal weergevonden hebben | zult weergevonden hebben | zal weergevonden hebben | zullen weergevonden hebben | zullen weergevonden hebben | zullen weergevonden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weergevonden hebben | zou weergevonden hebben | zou/zoudt weergevonden hebben | zoudt weergevonden hebben | zou weergevonden hebben | zouden weergevonden hebben | zouden weergevonden hebben | zouden weergevonden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm weergevonden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt weergevonden | er is weergevonden | |||||||||
verleden | er werd weergevonden | er was weergevonden | |||||||||
toekomend | er zal weergevonden worden | er zal weergevonden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou weergevonden worden | er zou weergevonden zijn | |||||||||
lijdende vorm weergevonden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | weergevonden worden | weergevonden te worden | ||||||||
toekomend | weergevonden zullen worden | weergevonden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | weergevonden zijn | weergevonden te zijn | ||||||||
toekomend | weergevonden zullen zijn | weergevonden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word weergevonden | wordt weergevonden | wordt weergevonden | wordt weergevonden | wordt weergevonden | worden weergevonden | worden weergevonden | worden weergevonden | |||
verleden (o.v.t.) | werd weergevonden | werd weergevonden | werd weergevonden | werdt weergevonden | werd weergevonden | werden weergevonden | werden weergevonden | werden weergevonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weergevonden worden | zult weergevonden worden | zult weergevonden worden | zult weergevonden worden | zal weergevonden worden | zullen weergevonden worden | zullen weergevonden worden | zullen weergevonden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weergevonden worden | zou weergevonden worden | zou/zoudt weergevonden worden | zoudt weergevonden worden | zou weergevonden worden | zouden weergevonden worden | zouden weergevonden worden | zouden weergevonden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben weergevonden | bent weergevonden | bent/is weergevonden | zijt weergevonden | is weergevonden | zijn weergevonden | zijn weergevonden | zijn weergevonden | |||
verleden (v.v.t.) | was weergevonden | was weergevonden | was weergevonden | waart weergevonden | was weergevonden | waren weergevonden | waren weergevonden | waren weergevonden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal weergevonden zijn | zult weergevonden zijn | zult weergevonden zijn | zult weergevonden zijn | zal weergevonden zijn | zullen weergevonden zijn | zullen weergevonden zijn | zullen weergevonden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weergevonden zijn | zou weergevonden zijn | zou/zoudt weergevonden zijn | zoudt weergevonden zijn | zou weergevonden zijn | zouden weergevonden zijn | zouden weergevonden zijn | zouden weergevonden zijn |