weerstreven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van weerstreven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | weerstreven | te weerstreven | ||||||||
toekomend | zullen weerstreven | te zullen weerstreven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben weerstreefd | te hebben weerstreefd | ||||||||
toekomend | weerstreefd zullen hebben | weerstreefd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
weerstrevend | weerstreefd | ev. weerstreef |
mv. verouderd weerstreeft |
weerstreve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | weerstreef | weerstreeft | weerstreeft | weerstreeft | weerstreeft | weerstreven | weerstreven | weerstreven | |||
verleden (o.v.t.) | weerstreefde | weerstreefde | weerstreefde | weerstreefde | weerstreefde | weerstreefden | weerstreefden | weerstreefden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weerstreven | zult/zal weerstreven | zult/zal weerstreven | zult weerstreven | zal weerstreven | zullen weerstreven | zullen weerstreven | zullen weerstreven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weerstreven | zou weerstreven | zou(dt) weerstreven | zoudt weerstreven | zou weerstreven | zouden weerstreven | zouden weerstreven | zouden weerstreven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb weerstreefd | hebt weerstreefd | hebt/heeft weerstreefd | hebt weerstreefd | heeft weerstreefd | hebben weerstreefd | hebben weerstreefd | hebben weerstreefd | |||
verleden (v.v.t.) | had weerstreefd | had weerstreefd | had weerstreefd | hadt weerstreefd | had weerstreefd | hadden weerstreefd | hadden weerstreefd | hadden weerstreefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal weerstreefd hebben | zal/zult weerstreefd hebben | zult/zal weerstreefd hebben | zult weerstreefd hebben | zal weerstreefd hebben | zullen weerstreefd hebben | zullen weerstreefd hebben | zullen weerstreefd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weerstreefd hebben | zou weerstreefd hebben | zou/zoudt weerstreefd hebben | zoudt weerstreefd hebben | zou weerstreefd hebben | zouden weerstreefd hebben | zouden weerstreefd hebben | zouden weerstreefd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm weerstreefd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt weerstreefd | er is weerstreefd | |||||||||
verleden | er werd weerstreefd | er was weerstreefd | |||||||||
toekomend | er zal weerstreefd worden | er zal weerstreefd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou weerstreefd worden | er zou weerstreefd zijn | |||||||||
lijdende vorm weerstreefd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | weerstreefd worden | weerstreefd te worden | ||||||||
toekomend | weerstreefd zullen worden | weerstreefd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | weerstreefd zijn | weerstreefd te zijn | ||||||||
toekomend | weerstreefd zullen zijn | weerstreefd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word weerstreefd | wordt weerstreefd | wordt weerstreefd | wordt weerstreefd | wordt weerstreefd | worden weerstreefd | worden weerstreefd | worden weerstreefd | |||
verleden (o.v.t.) | werd weerstreefd | werd weerstreefd | werd weerstreefd | werdt weerstreefd | werd weerstreefd | werden weerstreefd | werden weerstreefd | werden weerstreefd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal weerstreefd worden | zult weerstreefd worden | zult weerstreefd worden | zult weerstreefd worden | zal weerstreefd worden | zullen weerstreefd worden | zullen weerstreefd worden | zullen weerstreefd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou weerstreefd worden | zou weerstreefd worden | zou/zoudt weerstreefd worden | zoudt weerstreefd worden | zou weerstreefd worden | zouden weerstreefd worden | zouden weerstreefd worden | zouden weerstreefd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben weerstreefd | bent weerstreefd | bent/is weerstreefd | zijt weerstreefd | is weerstreefd | zijn weerstreefd | zijn weerstreefd | zijn weerstreefd | |||
verleden (v.v.t.) | was weerstreefd | was weerstreefd | was weerstreefd | waart weerstreefd | was weerstreefd | waren weerstreefd | waren weerstreefd | waren weerstreefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal weerstreefd zijn | zult weerstreefd zijn | zult weerstreefd zijn | zult weerstreefd zijn | zal weerstreefd zijn | zullen weerstreefd zijn | zullen weerstreefd zijn | zullen weerstreefd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou weerstreefd zijn | zou weerstreefd zijn | zou/zoudt weerstreefd zijn | zoudt weerstreefd zijn | zou weerstreefd zijn | zouden weerstreefd zijn | zouden weerstreefd zijn | zouden weerstreefd zijn |