weerkeren
- weer·ke·ren
- samenstelling van weer bw en keren ww
weerkeren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weerkeren |
keerde weer |
weergekeerd |
zwak -d | volledig |
- terug gaan naar de plaats waar men vandaan komt, terugkomen van eerst weggeweest te zijn
- „Ik maak me zorgen omdat ik overal in onze maatschappij tekenen zie van het weerkerend fascisme, van een terugkeer van extreemrechts gedachtegoed”, zei één van de betogers tegen De Standaard.[2]
- dat iets weer wordt zoals het vroeger geweest is (meestal dat het weer rustig wordt)
- Waarnemend burgemeester Gerd Leers wil dat de rust in Brunssum weerkeert. „Het devies moet zijn: geen nieuws is goed nieuws”, hield Leers woensdagavond zijn gasten tijdens een nieuwjaarsreceptie van de gemeente voor.[3]
- Beboeten bij een mislukte poging zou de rust doen weerkeren”, zo redeneren uitbaters van tankstations, supermarkten en horeca-ondernemingen.[4]
- Het woord weerkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weerkeren" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 17 dec. 2016
- ↑ de Telegraaf 03 jan. 2018
- ↑ de Telegraaf ROY KLOPPER 09 aug. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be