Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·duw·naar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘man wiens vrouw is overleden’ voor het eerst aangetroffen in 1405 [1]
  • Afgeleid van weduwe met het achtervoegsel -aar
enkelvoud meervoud
naamwoord weduwnaar weduwnaars
verkleinwoord weduwnaartje weduwnaartjes

Zelfstandig naamwoord

de weduwnaarm

  1. man wiens huwelijkspartner overleden is
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen