wangunstig
- Geluid: wangunstig (hulp, bestand)
- IPA: / wɑŋˈɣʏnstəx / (3 lettergrepen)
- wan·gun·stig
- van Middelnederlands wangonstich, afgeleid van wangunst zn met het achtervoegsel -ig [1][2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wangunstig | wangunstiger | wangunstigst |
verbogen | wangunstige | wangunstigere | wangunstigste |
partitief | wangunstigs | wangunstigers | - |
wangunstig
- iemand niet gunnen dat die iets heeft wat men zelf wil hebben
1. iemand niet gunnen dat die iets heeft dat men zelf wil hebben
- Het woord 'wangunstig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.