jaloers
- ja·loers
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘naijverig’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
- Afkomstig van het Franse jaloux.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | jaloers | jaloerser | jaloerst |
verbogen | jaloerse | jaloersere | jaloerste |
partitief | jaloers | jaloersers | - |
jaloers
- een negatief gevoel veroorzaakt doordat iemand iets heeft of kan krijgen wat je ook wilt hebben of reeds hebt
- ▸ Mentaal sterke mensen: .... Zijn niet jaloers op het succes van anderen;[2]
1. een negatief gevoel veroorzaakt doordat iemand iets heeft of kan krijgen wat je ook wilt hebben of reeds hebt
- Het woord jaloers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jaloers" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jaloers" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Van het Nederlandse jaloers.
jaloers