afgunstig
- af·gun·stig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afgunstig | afgunstiger | afgunstigst |
verbogen | afgunstige | afgunstigere | afgunstigste |
partitief | afgunstigs | afgunstigers | - |
afgunstig
- iemand niet gunnen dat die iets heeft dat men zelf wil hebben
- Hij is nogal afgunstig, vooral op zijn buurman.
1. iemand niet gunnen dat die iets heeft dat men zelf wil hebben
- Het woord afgunstig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afgunstig" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ afgunstig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be