wambuis
- wam·buis
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kledingstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1317 [1]
- samenstelling van wam zn en buis zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wambuis | wambuizen |
verkleinwoord | - | - |
- (kleding), (historisch) vooral in vroeger tijden veel gedragen gewatteerd vest, vaak gemaakt van lagen linnen, in banen gestikt, met een opvulling van wol, katoen en haren, dat het lichaam van de hals tot op het middel bedekt
- ▸ Het hek zwaaide ineens open, en er verschenen een man en een jongen. Omdat ik onderweg helemaal niemand was tegengekomen, was ik blij mensen te zien. Ze droegen allebei eenvoudige wambuizen en hadden een pet op waardoor hun gezichten grotendeels bedekt werden, en de jongen had een kleine zeis achter zijn riem gestoken.[4]
- Het woord wambuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wambuis" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wambuis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wambuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be