waarborgen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van waarborgen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | waarborgen | te waarborgen | ||||||||
toekomend | zullen waarborgen | te zullen waarborgen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gewaarborgd | te hebben gewaarborgd | ||||||||
toekomend | gewaarborgd zullen hebben | gewaarborgd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
waarborgend | gewaarborgd | ev. waarborg |
mv. verouderd waarborgt |
waarborge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | waarborg | waarborgt | waarborgt | waarborgt | waarborgt | waarborgen | waarborgen | waarborgen | |||
verleden (o.v.t.) | waarborgde | waarborgde | waarborgde | waarborgde | waarborgde | waarborgden | waarborgden | waarborgden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal waarborgen | zult/zal waarborgen | zult/zal waarborgen | zult waarborgen | zal waarborgen | zullen waarborgen | zullen waarborgen | zullen waarborgen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou waarborgen | zou waarborgen | zou(dt) waarborgen | zoudt waarborgen | zou waarborgen | zouden waarborgen | zouden waarborgen | zouden waarborgen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gewaarborgd | hebt gewaarborgd | hebt/heeft gewaarborgd | hebt gewaarborgd | heeft gewaarborgd | hebben gewaarborgd | hebben gewaarborgd | hebben gewaarborgd | |||
verleden (v.v.t.) | had gewaarborgd | had gewaarborgd | had gewaarborgd | hadt gewaarborgd | had gewaarborgd | hadden gewaarborgd | hadden gewaarborgd | hadden gewaarborgd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewaarborgd hebben | zal/zult gewaarborgd hebben | zult/zal gewaarborgd hebben | zult gewaarborgd hebben | zal gewaarborgd hebben | zullen gewaarborgd hebben | zullen gewaarborgd hebben | zullen gewaarborgd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewaarborgd hebben | zou gewaarborgd hebben | zou/zoudt gewaarborgd hebben | zoudt gewaarborgd hebben | zou gewaarborgd hebben | zouden gewaarborgd hebben | zouden gewaarborgd hebben | zouden gewaarborgd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gewaarborgd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gewaarborgd | er is gewaarborgd | |||||||||
verleden | er werd gewaarborgd | er was gewaarborgd | |||||||||
toekomend | er zal gewaarborgd worden | er zal gewaarborgd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gewaarborgd worden | er zou gewaarborgd zijn | |||||||||
lijdende vorm gewaarborgd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gewaarborgd worden | gewaarborgd te worden | ||||||||
toekomend | gewaarborgd zullen worden | gewaarborgd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gewaarborgd zijn | gewaarborgd te zijn | ||||||||
toekomend | gewaarborgd zullen zijn | gewaarborgd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gewaarborgd | wordt gewaarborgd | wordt gewaarborgd | wordt gewaarborgd | wordt gewaarborgd | worden gewaarborgd | worden gewaarborgd | worden gewaarborgd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gewaarborgd | werd gewaarborgd | werd gewaarborgd | werdt gewaarborgd | werd gewaarborgd | werden gewaarborgd | werden gewaarborgd | werden gewaarborgd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gewaarborgd worden | zult gewaarborgd worden | zult gewaarborgd worden | zult gewaarborgd worden | zal gewaarborgd worden | zullen gewaarborgd worden | zullen gewaarborgd worden | zullen gewaarborgd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gewaarborgd worden | zou gewaarborgd worden | zou/zoudt gewaarborgd worden | zoudt gewaarborgd worden | zou gewaarborgd worden | zouden gewaarborgd worden | zouden gewaarborgd worden | zouden gewaarborgd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gewaarborgd | bent gewaarborgd | bent/is gewaarborgd | zijt gewaarborgd | is gewaarborgd | zijn gewaarborgd | zijn gewaarborgd | zijn gewaarborgd | |||
verleden (v.v.t.) | was gewaarborgd | was gewaarborgd | was gewaarborgd | waart gewaarborgd | was gewaarborgd | waren gewaarborgd | waren gewaarborgd | waren gewaarborgd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gewaarborgd zijn | zult gewaarborgd zijn | zult gewaarborgd zijn | zult gewaarborgd zijn | zal gewaarborgd zijn | zullen gewaarborgd zijn | zullen gewaarborgd zijn | zullen gewaarborgd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gewaarborgd zijn | zou gewaarborgd zijn | zou/zoudt gewaarborgd zijn | zoudt gewaarborgd zijn | zou gewaarborgd zijn | zouden gewaarborgd zijn | zouden gewaarborgd zijn | zouden gewaarborgd zijn |