vrijheidsstrijder

  • vrij·heids·strij·der
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijheidsstrijder vrijheidsstrijders
verkleinwoord

de vrijheidsstrijderm

  1. (militair) krijger, rebel of activist die zich inzet voor de vrijheid van zijn of haar onderdrukte volk, en door de vijand vaak gezien als terrorist of militant
    • Als puber vatte hij het idee op om Palestijns vrijheidsstrijder te worden, „uit woede over de Westerse pro-Israël-politiek”. Met een nepgeweer trok hij zich terug in de bossen rond Baardegem om te trainen. Maar zijn jeugdige radicalisering, zoals hij het zelf noemt, duurde niet lang. „Van mijn vader moest ik hard leren: het béter doen dan alle Vlamingen om me heen. En als ik vader niet gehoorzaamde wachtte een pak rammel. Alle woede en energie heb ik daarna gestopt in school en studie.” [1] 
     Maar een paar dagen daarna een exploderende munitietrein? Zo goed uitgevoerd dat de Zweedse verliezen tot een minimum beperkt bleven? Dat is sabotage, lieve vader, het is niet anders. Wie het gedaan heeft? De Engelsen, of de Zweedse communisten, of de Noorse vrijheidsstrijders waar we er op dit moment genoeg van hebben in Zweden.[2]
  1. NRC Tijn Sadée 22 december 2016
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142