• krij·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord krijger krijgers
verkleinwoord krijgertje krijgertjes

de krijgerm

  1. iemand die zich toelegt op het voeren van oorlog, met name tussen stammen
    • De krijgers van de Lakota, Cheyenne en Arapho brachten Custer een gevoelige nederlaag toe. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be