vrijbuiten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vrijbuiten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vrijbuiten | te vrijbuiten | ||||||
toekomend | zullen vrijbuiten | te zullen vrijbuiten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevrijbuit | te hebben gevrijbuit | ||||||
toekomend | gevrijbuit zullen hebben | gevrijbuit te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vrijbuitend | gevrijbuit | ev. vrijbuit |
mv. verouderd vrijbuit |
vrijbuite | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vrijbuit | vrijbuit | vrijbuit | vrijbuit | vrijbuit | vrijbuiten | vrijbuiten | vrijbuiten | |
verleden (o.v.t.) | vrijbuitte | vrijbuitte | vrijbuitte | vrijbuitte | vrijbuitte | vrijbuitten | vrijbuitten | vrijbuitten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vrijbuiten | zult/zal vrijbuiten | zult/zal vrijbuiten | zult vrijbuiten | zal vrijbuiten | zullen vrijbuiten | zullen vrijbuiten | zullen vrijbuiten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vrijbuiten | zou vrijbuiten | zou(dt) vrijbuiten | zoudt vrijbuiten | zou vrijbuiten | zouden vrijbuiten | zouden vrijbuiten | zouden vrijbuiten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevrijbuit | hebt gevrijbuit | hebt/heeft gevrijbuit | hebt gevrijbuit | heeft gevrijbuit | hebben gevrijbuit | hebben gevrijbuit | hebben gevrijbuit | |
verleden (v.v.t.) | had gevrijbuit | had gevrijbuit | had gevrijbuit | hadt gevrijbuit | had gevrijbuit | hadden gevrijbuit | hadden gevrijbuit | hadden gevrijbuit | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevrijbuit hebben | zal/zult gevrijbuit hebben | zult/zal gevrijbuit hebben | zult gevrijbuit hebben | zal gevrijbuit hebben | zullen gevrijbuit hebben | zullen gevrijbuit hebben | zullen gevrijbuit hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevrijbuit hebben | zou gevrijbuit hebben | zou/zoudt gevrijbuit hebben | zoudt gevrijbuit hebben | zou gevrijbuit hebben | zouden gevrijbuit hebben | zouden gevrijbuit hebben | zouden gevrijbuit hebben |