Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·zij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorzij voorzijdes
voorzijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de voorzijv / m

  1. één van de zijden van een voorwerp, namelijk dewelke naar voren gericht is
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen